Planifica todo bien para que tu viaje ........ sobre ruedas.
Plan alles goed zodat je reis op rolletjes loopt.
ir/marchar sobre ruedas = op rolletjes lopen, goed verlopen
para que = zodat; opdat
Na para que volgt in de bijzin de subjuntivo.
va (presente de indicativo) = zij, hij, u gaat
irá (futuro) = hij, zij, u zult gaan
(Hoewel) ........ mi abuela tiene 90 años, todavía hace deporte.
Hoewel mijn oma 90 is, doet ze nog steeds aan sport.
aunque = hoewel
como = zoals; aangezien
cuando = toen, wanneer
mientras = terwijl
Este libro está (uitverkocht) ........ .
agotado, -a = uitverkocht, niet meer in voorraad; uitgeput
extinguido, -a = uitgestorven, geblust
rebajado, -a = afgeprijsd
vendido, -a = verkocht
¡Parece mentira! Francisco (kan) ........ hablar el árabe y el farsi.
saber = kunnen (weten, de kunst verstaan)
poder (ue) = kunnen (mogen, de toelating hebben gekregen)
farsi/persa = Perzisch, Farsi
¡parece mentira! = ongelooflijk!/niet te geloven!