MOB-versie | Naar grote versie



woordvolgorde

El orden de palabras

Woordvolgorde

 

Weglating van het onderwerp

Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp van de persoonsvorm van het werkwoord worden niet gebruikt in het Spaans tenzij deze de nadruk krijgen:

¿Vienes a la fiesta?  

(Kom je naar het feest?)

 

  • Yo no voy, pero mi hermana sí.
    (Ík kom niet, maar mijn zus wel.)

 

Het persoonlijk voornaamwoord usted(es) wordt dikwijls wel gebruikt, ook als het geen nadruk heeft. Het komt dan vaak na de persoonsvorm te staan.

Tiene usted razón.

(U heeft gelijk.)

 

  • Señoras y señores, ven ustedes aquí el monumento a Don Quijote.
    (Dames en heren, u ziet hier het monument van Don Quijote.)

 

No voor de persoonsvorm

De ontkenning no staat als regel vóór de persoonsvorm, eventueel hiervan gescheiden door onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden.

  • Ya no tengo clase de piano.
    (Ik heb geen pianoles meer.)
  • No te lo digo ahora.
    (Ik vertel het je nu niet.)

 

Ontkennende woorden als nunca, nadie, nada, ninguno, apenas, jamás, ni en tampoco kunnen vóór de persoonsvorm worden geplaatst. Als ze achter de persoonsvorm staan, is dat in combinatie met no vóór de persoonsvorm.

 

  • Nunca llega a tiempo. = No llega nunca a tiempo.
    (Hij komt nooit op tijd.)
  • A mí tampoco me gusta. = A mí no me gusta tampoco.
    (Ik houd er ook niet van.)

 

 

Of het onderwerp voor of achter de persoonsvorm komt, is afhankelijk van de vraag of het al dan niet bekend is binnen de context. Dit wil zeggen of de persoon of zaak al eerder ter sprake kwam of niet:

¿Qué está haciendo Pedro?

(Wat is Pedro aan het doen?)

 

  • Pedro está jugando al escondite.
    (Pedro is verstoppertje aan het spelen.)

 In het antwoord is Pedro bekend. Het onderwerp staat dan vóór het werkwoord.

 

  • ¿Quién está entrando?
    (Wie komt er binnen?)
  • Entra Rosita.
    (Rosita komt binnen.)

In het antwoord op deze vraag is Rosa nog niet geïntroduceerd. Zij staat na de persoonsvorm.

 

Sommige werkwoorden dienen juist om een nieuw onderwerp te introduceren: aparecer, presentarse, llamar etc. Het onderwerp komt na het werkwoord.

  • Aparecieron a lo lejos unos ciclistas.
    (In de verte verschenen enkele wielrenners.)
  • No se presentó nadie.
    (Niemand kwam opdagen.)
  • Llamó a la puerta un testigo de Jehová.
    (Er belde een Jehovahgetuige aan de deur.)

 

Als in het Nederlands de zin begint met een bijwoordelijke bepaling, komt het onderwerp na het werkwoord te staan. In het Spaans kan in dergelijke gevallen het onderwerp aan het werkwoord voorafgaan.

  • Ayer el autobús salió a las ocho.
    (Gisteren vertrok de bus om acht uur.)

 

Anders dan in het Nederlands kan in het Spaans aan het begin van een zin een aantal bijwoordelijke bepalingen achter elkaar staan:

  • Generalmente en España no se acuestan temprano.
    (In het algemeen gaat men in Spanje niet vroeg naar bed.)
  • Afortunadamente en ese momento llegó Juan.
    (Gelukkig kwam Juan op dat moment aan.)

 

Plaats van het onderwerp in vraagzinnen

Als regel volgt het onderwerp na de persoonsvorm.

  • ¿Cierran las tiendas a las nueve?
    (Sluiten de winkels om negen uur?)

 

Het onderwerp kan ook voorafgaan. In de spreektaal is de intonatie dan bepalend.

  • ¿Las tiendas cierran a las nueve? of Las tiendas, ¿cierran a las nueve?

 

De normale volgorde in een bevestigende zin is onderwerp - werkwoord. Als de spreker extra nadruk wil voor het onderwerp, wordt dit vaak achteraan geplaatst; vaak staat dan een bijwoord aan het begin van de zin.

  • Quízas venga Pablo.
    (Misschien komt Pablo)

 

In het Spaans heeft een verdubbeling plaats van het lijdend voorwerp in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord als het lijdend voorwerp bepaald is (in het voorbeeld: estas cosas) en voorafgaat aan het werkwoord. De ontkenning komt vóór het persoonlijk voornaamwoord.

  • Estas cosas no las entiendo.
    (Die dingen begrijp ik niet.)

 

Werkwoorden bij elkaar

In het algemeen worden in het Spaans de werkwoordsvormen in de zin niet van elkaar gescheiden, tenzij door een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp.

  • ¿Has estado alguna vez en los Estados Unidos?
    (Ben je wel eens in de Verenigde Staten geweest?)
  • Primero tienes que terminar tu trabajo.
    (Eerst moet je je werk afmaken.)

maar:

  • ¿Puede usted decirme la hora?
    Kunt u mij zeggen hoe laat het is?

 

Qué gevolgd door naamwoord of bijwoord

In uitroepen kan het woord qué niet gescheiden worden van het bijbehorende zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. 

  • ¡Qué casa tan bonita!
    (Wat een mooi huis!)
  • ¡Qué pronto has llegado!
    (Wat ben je snel gekomen!)

 

Toevoeging a bij lijdend voorwerp 

In een aantal gevallen, vooral als het lijdend voorwerp naar bepaalde personen verwijst, wordt het voorzetsel a geplaatst voor het lijdend voorwerp. Het onderscheid zich zo van het onderwerp.

  • No conoce a esa chica.
    (Hij kent dat meisje niet.)
  • Voy a llamar a Paco.
    (Ik ga Paco bellen.)

 

Plaatsing persoonlijke voornaamwoorden

De volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden is als volgt:

meewerkend voorwerp + lijdend voorwerp + werkwoord.

Persoonlijke voornaamwoorden staan altijd vóór het vervoegde werkwoord (behalve bij de bevestigende imperativo, de infinitivo, de gerundio).

  • Me han regalado un libro.
    (Ze hebben mij een boek geschonken.)

 

Als het lijdend voorwerp bepaald is (estas cosas) en voorafgaat aan het werkwoord, heeft een verdubbeling plaats van het lijdend voorwerp in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord .De ontkenning komt vóór het persoonlijk voornaamwoord.

  • Estas cosas no las entiendo.
    (Deze zaken begrijp ik niet.)

 

Persoonlijke voornaamwoorden komen direct achter een bevestigende imperativo, infinitief of gerundio. Ze vormen dan één woord. 

 

  • ¡Siéntate aquí!
    (Ga hier zitten!)
  • Ana suele visitarme los domingos.
    (Ana bezoekt mij gewoonlijk op zondag.)
  • Eva está peinándose el pelo.
    (Eva is haar haar aan het kammen.)

 

¡Atención!

Bij bepaalde vaste werkwoordcombinaties en bij de structuur poder/querer + infinitief, kunnen de persoonlijke voornaamwoorden vóór de persoonsvorm of achter de infinitief staan, maar nooit ertussenin. Als ze achter de infinitief staan, vormen ze één woord.

Er zijn dus twee mogelijkheden:

  • Tienes que hacerme un favor.
  • Me tienes que hacer un favor.
    (Je moet mij een gunst verlenen.)

 

Juan se va of Se va Juan

 

Een van de redenen om af te wijken van de standaarvolgorde (onderwerp - gezegde) is de nadruk. Juan gaat weg kan zijn 'Juan se va' en 'Se va Juan'. De eerste vertaling is een antwoord op de vraag '¿Qué hace Juan?, en de tweede vertaling is een antwoord op de vraag ¿Quién se va?

Het Nederlands drukt dit uit met een verschil in klemtoon:

Juan gaat weg (met nadruk op weg) versus Juan gaat weg (met nadruk op Juan).

 

 

Zinsverkortingen

 

 Al + infinitief drukt gelijktijdigheid tussen hoofdwerkwoord en infinitief uit.

  • Al salir Jaime se despidió.
    (Terwijl hij naar buiten liep, nam Jaime afscheid.)
  • Al oír la música la niña se alegró.
    (Bij het horen van de muziek werd het meisje vrolijk.)

Después de + infinitief

  • Después de esperar unos minutos llegó el autobús.
    (Na enkele minuten te hebben gewacht, kwam de bus.)    

Antes de + infinitief

  • Miguel toma un café antes de empezar a trabajar en el banco.
    (Miguel drinkt koffie voordat hij in de bank begint te werken.)